Engelwortel (Angelica) is een geslacht van kruidachtige, overblijvende planten uit de schermbloemfamilie (Umbelliferae oftewel Apiaceae). De planten komen voor in de gematigde en subpolaire gebieden van het noordelijk halfrond. De soorten worden doorgaans 1-2 m hoog. De bladeren zijn dubbelgeveerd en de bloemen wit of witgroen.
In België en Nederland komen twee soorten in het wild voor:
- Grote engelwortel (Angelica archangelica)
- Gewone engelwortel (Angelica sylvestris)
De twee soorten zijn gemakkelijk te onderscheiden door de grote groengele schermen van de grote engelwortel en de sterke muskusachtige geur die de bladeren bij kneuzing afgeven.
Enkele andere soorten zijn
Angelica atropurpurea, Amerikaanse engelwortel is minder vertakt en enigszins bleker van kleur dan de Europese soort en heeft een paarsgekleurde wortelstok. De schermen groenwitte bloemen bloeien van mei tot augustus. De Angelica atropurpurea, die op vochtige plaatsen groeit, komt voor van Newfoundland tot Iowa. Zij werd door de kolonisten gevonden in Maine. Sommige Indianenstammen in Canada pleegden zelfmoord met een engelwortel met giftige wortels. Angelica atropurpurea werd door de Indianen gebruikt om hun handen mee in te smeren, aangezien de geur vissen en wild zou aantrekken. Zij heeft inderdaad een vreemde, hoewel niet onaangename geur en een warme zoetige smaak.
Angelica anomala en Angelica pubescens (Shishiudo) zijn afkomstig uit Japan.
Angelica sinensis komt van nature voor in China. De wortel staat in het Chinees bekend als dong quai of danggui (Chinees: 当归; Hanyu Pinyin: dāngguī) en wordt algemeen gebruikt in de traditionele Chinese geneeskunst.